Vervolgd, maar niet geloofd (juridisch)

Einar* is gevlucht uit een Afrikaans land, omdat hij na een eerdere arrestatie bang is opnieuw opgepakt te worden. Hij stelt eerder gearresteerd te zijn, waarbij hij in de gevangenis ernstig mishandeld is. In deze zaak betreft het een derde opvolgende aanvraag van betrokkene. De rechtbank Den Bosch heeft op 25 maart uitspraak gedaan NL22.1190, ECLI:NL:RBDHA:2022:2662.

Juridisch vervolg

De rechter is van mening dat de IND in het kader van de samenwerkingsplicht Einar* had moeten helpen om zijn verhaal te doen en medisch onderzoek had moeten opstarten. De rechter geeft tevens aan dat men begrijpt dat iMMO in dit geval niet aan het onderdelenvereiste kon voldoen. Ook is de rechter van mening dat als de staatssecretaris het medisch steunbewijs anders beoordeelt, deze dan zelf een medisch onderzoek op moet starten. De rechter heeft de staatssecretaris in de kosten veroordeeld.

  • In zijn derde opvolgende asielaanvraag stelt Einar* dat zijn vader betrokken was bij een verzetsbeweging en dat hij en zijn vader in 2007 hierdoor zijn opgepakt en zijn gedetineerd. De staatssecretaris acht de identiteit, nationaliteit en herkomst en de politieke activiteiten in Nederland voor deze verzetsbeweging ongeloofwaardig. De rechtbank overweegt als volgt.
  • Verweerder moet in opvolgende procedures onverkort invulling geven als ware het een eerste aanvraag die hij moet beoordelen.
  • Verweerder moet zich er van vergewissen of eiser procedurele waarborgen behoeft, welke verplichting gedurende de gehele procedure geldt en waarbij te gelden heeft dat verweerder zorg moet dragen dat hij beschikt over actuele gegevens en adviezen (art. 24 lid 3 Pri). Dat geldt vooral, maar niet uitsluitend, in de situatie dat sprake is van aanzienlijk tijdsverloop en/of bij aanvang van de procedure reeds geconstateerde beperkingen.
  • Uit jurisprudentie van het Hof volgt dat de omstandigheid dat de vreemdeling niet eerder gewag heeft gemaakt van medische problematiek bij het kunnen verklaren en van medisch steunbewijs om zijn relaas te staven, niet relevant is voor de omvang van de samenwerkingsplicht die verweerder heeft.
  • In de onderhavige procedure heeft te gelden dat verweerder, gelet op artikel 24, derde lid, van de Procedurerichtlijn, een actueel FMMU-advies ten behoeve van het aanvullend gehoor had moeten vragen. Verweerder heeft miskend dat een FMMU-advies niet alleen ziet op hoe de vreemdeling in verband met beperkingen zorgvuldig kan worden gehoord, maar óók betrekking heeft op het beslissen omdat zorgvuldig horen de beperkingen niet opheft.
  • Verweerder moet alert zijn op de aanwezigheid van medische problematiek om te kunnen beoordelen of hij op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn verplicht is een FMO te laten verrichten. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat hij daartoe niet gehouden is en de vreemdeling aangeeft daarom zelf forensisch medisch onderzoek te laten verrichten, is verweerder op grond van artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn gehouden op de bevindingen van dit onderzoek te wachten alvorens een voornemen uit te brengen, behoudens in die gevallen waarin hij aanstonds tot inwilliging van de aanvraag overgaat of evident is dat het mogelijke steunbewijs niet kan afdoen aan zijn geloofwaardigheidsbeoordeling.
  • De rechtbank overweegt uitdrukkelijk en bij herhaling dat het zogenoemde “onderdelenvereiste” geen rol kan spelen bij het betrekken van medisch onderzoek omdat aan deze “juridische eis” vanuit medisch wetenschappelijk perspectief eenvoudigweg niet kán worden voldaan.
  • Verweerder heeft voorts de waarde van het medisch steunbewijs, zoals dit uit het iMMO-rapport blijkt, niet onderkend en geheel ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij de geloofwaardigheidsbeoordeling.
  • Indien verweerder de inhoud en strekking van het medische deskundigenbericht wil betwisten, zal hij een deskundige moeten inschakelen om een contra-expertise te laten verrichten. Verweerder beschikt zelf niet over medische expertise en kan dus een medisch rapport zonder bijstand van een deskundige niet betwisten of weerleggen.

De Staatssecretaris is veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van het iMMO -onderzoek als zijnde proceskosten. Omdat het laten opmaken van de iMMO-rapportage redelijk was, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Hierbij wijst de rechtbank wijst er op dat de passages in IB 2020/139 (Instructie vergoeden bij rapportages m.b.t. medisch steunbewijs van iMMO of een andere deskundige Onafhankelijke partij ex art. 18.2 Procedurerichtlijn (update IB 2017/84”)) waaruit volgt dat verweerder “in opvolgende procedures de iMMO-kosten niet vergoedt ook indien het rapport aandeelhebbend is in de uiteindelijke inwilliging omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en had moeten inbrengen” , niet verenigbaar is met de eerder genoemde uitspraken van het Hof in de zaak LH en de zaak XY tegen Oostenrijk.)

Er is door de staatssecretaris Hoger Beroep ingesteld; maar alleen wat betreft de kostenvergoeding.

(* naam is gefingeerd)


Rectificatie: Na publicatie van nieuwsbrief 41 realiseerden wij ons dat door een intern misverstand de zaken besproken in casuistiek en in jurisprudentie niet dezelfde betrokkene betreffen.