Uitspraak in asielprocedure met zowel iMMO-rapportage als contra-expertise NIFP
Arjuna* is met zijn gezin gevlucht uit een Zuid-Aziatisch land. Hij stelt meerdere malen gedetineerd en gemarteld te zijn. Arjuna heeft littekens en klachten welke hij toeschrijft aan het ondergane geweld, waarvoor een iMMO-rapportage wordt ingebracht in de beroepsfase. Hierin wordt geconcludeerd dat er sprake was van een sterke medische causale relatie tussen de medische bevindingen en het gestelde ondergane geweld. De IND besluit een contra-expertise onderzoek te laten verrichten door het NFI/NIFP, waarna beide forensisch medische onderzoeksrapportages in de rechtbank worden besproken.
Juridisch vervolg
De iMMO-rapportage van Arjuna (zie casus) zou besproken worden bij een zitting in 2018, alleen dan besluit de IND om een contra-expertise te laten verrichten door het NFI/NIFP. Zij concluderen dat de fysieke en psychische aandoeningen (PTSS-klachten en depressieve klachten) samen worden beoordeeld als typerend voor het gestelde asielrelaas. Voor Arjuna’s eventuele hersenschade ten gevolge van het gestelde geweldsrelaas, zoals geconcludeerd door iMMO, vinden zij onvoldoende aanwijzingen.
Eind 2021, ruim 3 jaar later, volgt eindelijk de beroepszitting waarin de uitkomsten van beide rapportages worden betrokken. De rechtbank stelt vast dat de conclusies van iMMO en het NFI/NIFP grotendeels overeenkomen, behalve op het punt van de hersenschade. De rechtbank oordeelt dat de contra-expertise niet inzichtelijk is over de hersenschade en een medische stelling – een vermoeden – hierover van de iMMO-rapporteur. De contra-expertise doet volgens de rechtbank geen afbreuk aan het sterke vermoeden van iMMO over de hersenschade.
Verder voldoet de iMMO-rapportage volgens de rechtbank aan het onderdelenvereiste, zoals dat is bepaald door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 27 juni 2018. Dit onderdelenvereiste betekent dat bij een onderzoek gericht op de vraag of een betrokkene medische beperkingen heeft gehad die interfereren met het verklaren tijdens de asielgehoren, vermeld hoort te worden op welke onderdelen van het asielrelaas de interferenties invloed hebben gehad.
Alhoewel in de iMMO-rapportage geen exacte indicatie staat over welke delen van de herinneringen aangetast zijn door de psychische problematiek, blijkt volgens de rechter in de verdere onderbouwing dat de beperkingen van Arjuna hebben geïnterfereerd met het verklaren over emotionele en traumatische gebeurtenissen. Dit biedt voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de rapportage aan het onderdelenvereiste voldoet. Ook bij de psychiater in de contra-expertise van NFI/NIFP blijkt dat Arjuna moeite heeft om te vertellen over de traumatische gebeurtenissen. De rechtbank oordeelt dat de geloofwaardigheid van verklaringen over martelingen en detenties in het midden dient te blijven.
Los van de vraag of Arjuna in staat was om consistent, coherent en compleet te verklaren, heeft de IND volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom zij het relaas ongeloofwaardig achtte. Dit draagt er mede aan bij dat de IND de iMMO-rapportage niet naast zich neer kan leggen. De staatssecretaris heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De rechtbank vernietigt de eerdere beschikking en de IND zal opnieuw in deze zaak dienen te beslissen.
(* namen zijn gefingeerd)