Rol van iMMO bij geloofwaardigheidsbeoordeling
Op 2 augustus 2024 heeft de rechtbank Den Haag een uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij een iMMO-rapportage uit 2020 was ingebracht. Deze uitspraak is relevant voor iMMO omdat het inzicht geeft in hoe een iMMO-rapportage betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag. Het is vooral van belang te lezen hoe de minderjarigheid ten tijde van de gehoren moet worden meegewogen in de uiteindelijke beslissing op asiel.
Vele jaren geleden heeft Rudo* als minderjarige een asielaanvraag ingediend. Nadat hij enkele jaren tijdelijke (categoriale) bescherming had gekregen, werd een asielaanvraag voor onbepaalde tijd afgewezen en deze afwijzing staat in rechte vast. Met behulp van een iMMO-rapport uit 2020 deed Rudo vervolgens in 2021 een opvolgende asielaanvraag waarbij het asielrelaas hetzelfde bleef als wat hij eerder had verteld.
iMMO heeft onderzoek gedaan of Rudo’s medische problemen zijn voortgekomen uit het gestelde geweldsrelaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag. Ook keek iMMO naar de vraag of er ten tijde van de eerdere asielgehoren sprake was van medische problematiek die interfereerde met het vermogen om te verklaren. Hier gaat het om de gehoren toen Rudo nog minderjarig was. Eerder wees de IND de opvolgende asielaanvraag af omdat hij ongeloofwaardig, inconsistent en ongerijmd had verklaard. Hiertegen is hij in beroep gegaan.
De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat het beroep gegrond is en dat de IND een nieuwe beslissing moet nemen over de asielaanvraag van Rudo. De uitspraak is relevant voor iMMO omdat de rechtbank dieper ingaat op hoe de conclusies van een iMMO-rapportage bij de beoordeling van een asielaanvraag kunnen worden toegepast. De rechtbank merkt op dat geloofwaardigheid centraal staat in asielzaken, en niet zozeer de volledige zekerheid van het relaas. De onderliggende iMMO-rapportage constateert dat twee littekens van Rudo consistent zijn met het geweldsrelaas, één groep littekens zeer consistent is en twee andere littekens en de psychische klachten typerend zijn volgens de gradaties van het Istanbul Protocol.
De IND wierp eerder tegen dat deze gradaties te veel ruimte over laten voor andere oorzaken voor de littekens en psychische klachten. De rechtbank concludeerde echter dat als er een andere gradatie wordt gegeven dan kenmerkend voor het gestelde geweld, dat dit niet perse betekent dat het relaas daarom ongeloofwaardig is.
Dat de rechtbank deze nuance benoemt, is van belang voor iMMO en de zwaarwegendheid van iMMO-rapportages. Daarnaast is het van belang dat de rechtbank stelt dat de IND een onjuiste geloofwaardigheidsbeoordeling heeft toegepast omdat de IND eerder al erkende dat de iMMO-rapportage deskundig is en op zorgvuldige wijze is opgesteld.
Tenslotte onderstreept deze uitspraak de invloed van minderjarig zijn ten tijde van gehoren en hoe dit moet worden meegewogen, zeker in het licht van de medische en psychische problematiek van een vreemdeling. Volgens de rechtbank heeft de IND dit onvoldoende meegewogen in hun beslissing en kan dit wel degelijk van invloed zijn. iMMO voert vaak onderzoek uit bij individuen die minderjarig zijn ten tijde van het iMMO-onderzoek, dan wel ten tijde van hun eerste asielaanvraag. Deze uitspraak biedt daarom waardevol inzicht in het beoordelingskader dat de IND hanteert en welke rol de minderjarigheid hierin speelt.
(*) Namen zijn gefingeerd.