Negeren medische informatie leidt tot lange rechtsgang
De casus van de getraumatiseerde Joseph laat zien dat het voor een zorgvuldige asielprocedure belangrijk is om medische informatie zo vroeg mogelijk mee te laten wegen. In deze zaak zijn er drie inhoudelijke rechtbankuitspraken verspreid over 5 jaar nodig om de staatssecretaris aan te sporen medische informatie serieus te nemen.
De 25-jarige Joseph stelt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid problemen heeft ondervonden met zijn familie en met de autoriteiten van het Oost-Afrikaanse land waar hij vandaan komt. Ook heeft hij na aankomst in Nederland seksueel geweld meegemaakt. De staatssecretaris gelooft zijn geaardheid niet en daarmee ook niet zijn gestelde problemen. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas brengt Joseph in de beroepsfase een iMMO-rapportage in waarin naast de kwalificatie van de fysieke en psychische klachten geconcludeerd wordt dat de geconstateerde en geobjectiveerde psychische problematiek beperkingen hebben gegeven die ‘zeker’ hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren.
Waar de meervoudige kamer (3 rechters) van de rechtbank echter primair vragen over heeft is of de staatssecretaris voldoende zorgvuldig met nieuwe medische informatie is omgegaan. Joseph heeft na het medisch advies van het FMMU, maar voor de gehoren door de IND, nieuwe medische info in de vorm van een patiëntendossier overgelegd. Uit dit patiëntendossier blijkt onder meer dat Joseph lijdt aan een PTSS, hij last heeft van angstklachten, slaapproblemen en moeite heeft om mensen te vertrouwen. Daarnaast is melding gemaakt van divers medicijngebruik.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden (asiel) besluit van de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig voorbereid is en derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit het asieldossier kan niet worden afgeleid of de staatssecretaris onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de nieuwe medische informatie voor het horen en beslissen.
De rechtbank doet een ‘tussenuitspraak’ waarbij de staatssecretaris de gelegenheid krijgt om het gebrek in de besluitvorming te herstellen of van een nadere motivering te voorzien. Centrale vraag hierbij aan de staatssecretaris is of de nieuwe medische informatie van Joseph aanleiding had moeten zijn om de FMMU, voorafgaand aan het (nader) horen, wederom om een medisch advies ‘horen en beslissen’ te vragen.
Zeven maanden later doet dezelfde meervoudige kamer opnieuw een tussenuitspraak omdat zij vindt dat de staatssecretaris zich onvoldoende aan de eerder gegeven opdracht heeft gehouden. De staatssecretaris heeft Joseph wel opnieuw naar de FMMU laten gaan, maar is in de afwijzende beschikking vooral ingegaan op wat de FMMU vindt van de bevindingen en het oordeel uit het iMMO-rapport. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich onvoldoende heeft uitgelaten over de kernvraag of het patiëntendossier reden had moeten zijn om Joseph voorafgaand aan de gehoren met de IND nog eens door het FMMU te laten onderzoeken. De rechtbank geeft de staatssecretaris wederom tijd om het geconstateerde gebrek te herstellen dan wel van nadere motivatie te voorzien.
De staatssecretaris besluit om hier geen gebruik van te maken en trekt een maand na de tweede tussenuitspraak de hele bestreden asielbeschikking in.
Na intrekking van de asielbeschikking wordt Joseph twee keer gezien door MediFirst. Beide keren heeft de arts van MediFirst geconcludeerd dat Joseph (nog) niet kan worden gehoord, omdat hij een psychische aandoening heeft en er sprake is van beperkingen op het gebied van het onder woorden brengen van het asielrelaas. Ongeveer anderhalf jaar later brengt MediFirst een nieuw advies uit waarin geconcludeerd wordt dat Joseph wel kan worden gehoord, maar dat er beperkingen zijn voor het horen als gevolg van psychische klachten waarmee rekening dient te worden gehouden. De staatssecretaris wijst de asielaanvraag opnieuw af, oordeelt dat de kern van het relaas ongeloofwaardig is en dat van Joseph meer verwacht had mogen worden omtrent het verklaren over zijn geaardheid.
De rechtbank (inmiddels in enkelvoudige samenstelling) is echter van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom, ondanks de gerapporteerde psychische klachten, meer van Joseph verwacht had mogen worden. Ook oordeelt de rechtbank dat het onzorgvuldig is geweest dat Joseph steeds door mannelijke hoormedewerkers is gehoord ondanks meerdere verzoeken om door vrouwelijke medewerkers te worden gehoord.
De staatssecretaris besluit na de uitspraak van de rechtbank om niet in hoger beroep te gaan. Inmiddels is aan Joseph een A-vergunning verleend.
* De naam Joseph is gefingeerd.