Mishandeling vanwege geaardheid: IND mag iMMO-rapportage niet zomaar passeren
In de zomer van 2020 heeft iMMO onderzoek gedaan bij een vrouw die stelt dat ze in haar land van herkomst is mishandeld vanwege haar seksuele geaardheid. Zowel voor de geconstateerde psychische klachten als de littekens komen de rapporteurs tot de conclusie dat de medische bevindingen zeer consistent zijn met de gestelde gewelddadigheden. Het iMMO-rapport is ingebracht in een opvolgende procedure waarna de rechtbank het beroep van de betrokkene gegrond heeft verklaard. Hierbij haalt de enkelvoudige kamer van de rechtbank de uitspraak van de rechtbank van Den Bosch aan van 15 juli jl. betreffende o.m. het onderdelenvereiste.
Tijdens het forensisch medisch onderzoek bij iMMO zien we een Afrikaanse vrouw van 40 jaar oud. Ze groeit op in de hoofdstad van haar land van herkomst en wordt traditioneel religieus opgevoed. Haar ouders willen dat ze voldoet aan traditionele gebruiken waaronder besnijdenis, maar daar verzet ze zich tegen. Rond haar pubertijd komt ze erachter dat ze zich aangetrokken voelt tot vrouwen. Ze krijgt een relatie met een vrouw, en wanneer haar ouders dit ontdekken wordt ze verstoten. Vanaf dat moment woont betrokkene bij vrienden.
Op een gegeven moment wordt ze betrapt als ze samen met haar vriendin is. Ze wordt door een grote groep mensen aangevallen. Ze wordt over haar hele lichaam geschopt en geslagen en aan haar haren over de grond gesleept. Daarbij verliest ze het bewustzijn. Ze wordt gered door een man die haar meeneemt naar een ander gebied van haar land. Na een tijd besluit betrokkene dat ze terug wil naar haar eigen stad. Op de terugweg wordt ze herkend door mensen uit haar gemeenschap. Deze vallen haar opnieuw aan en ze wordt geschopt en geslagen. Ze wordt ook vastgebonden aan haar benen en in een kuil met zand gegooid. Ze wordt gered door een groep mannen die de mensen uit haar gemeenschap afschrikken. Na deze gebeurtenis besluit de vrouw haar land te ontvluchten.
Tijdens de asielprocedure in Nederland vertelt betrokkene in eerste instantie niet over haar geaardheid en de mishandelingen. Ze vertelt dan een ander verhaal, dat wordt geloofd door de IND maar geen recht op internationale bescherming geeft.
iMMO onderzoek
De advocaat dient een opvolgende procedure in en vraagt bij iMMO een forensisch medisch onderzoek aan. Tijdens het onderzoek constateert de psycholoog psychische klachten die worden beoordeeld volgens het Istanbul Protocol als zeer consistent met het gestelde relaas. Uit de dossierstukken blijkt dat er tijdens de gehoren psychische en lichamelijke klachten waren welke zeer waarschijnlijk geïnterfereerd hebben met compleet, consistent en coherent verklaren.
Bij het lichamelijk onderzoek ziet de arts 40 littekens waarvan de arts er 35 beoordeelt. Twee littekens worden beoordeeld als zeer consistent en 33 littekens als consistent met het gestelde relaas. In het rapport wordt paragraaf 188 van het Istanbul Protocol toegepast. Het gaat uiteindelijk om een totaal oordeel van alle laesies en niet om de losse gradatie van ieder afzonderlijk litteken. De kans dat de afzonderlijke littekens een andere oorzaak hebben dan de door betrokkene gestelde toedracht, wordt minder waarschijnlijk naar gelang het totaal aantal beoordeelde littekens. Bij deze casus worden conform paragraaf 188 alle 35 littekens tezamen beoordeeld als zeer consistent.
Juridische overwegingen
Hoewel de staatssecretaris ter zitting aangeeft dat zij de rapportage naast zich neer wil leggen omdat er geen sterke kwalificaties worden gebruikt, komt de rechtbank tot een ander oordeel. De rechtbank weegt bovengenoemde gezamenlijke beoordeling van laesies expliciet mee in haar oordeel.
De staatssecretaris vindt verder dat de iMMO-rapportage niet voldoet aan het onderdelenvereiste: de iMMO-rapporteur geeft niet aan op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. De staatssecretaris verwijst naar rechtsoverweging 10.5 van de uitspraak van de ABRvS van 27 juni 2018. In deze uitspraak kwam daarbij o.m. naar voren dat tevens vereist is dat uit de forensisch medische rapportage blijkt op welke wijze de conclusies in de rapportage zijn vastgesteld. Als de rapportage aan de door de ABRvS uiteengezette eisen voldoet, de staatssecretaris vervolgens geen medisch deskundige inschakelt, de conclusies uit de rapportage niet bestrijdt en desondanks het relaas van betrokkene ongeloofwaardig acht, dan hoort de staatssecretaris haar oordeel te motiveren.
iMMO heeft in de rapportage en de leeswijzer uitleg gegeven over waarom het standaard onderscheid maken tussen wat iemand wel en wat iemand niet kan verklaren alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de iMMO-rapportage niet zomaar kan passeren met het betoog dat de rapportage niet voldoet aan het onderdelenvereiste. De rechtbank verwijst daarbij naar de met wetenschappelijk onderzoek onderbouwde conclusie van iMMO over het onderdelenvereiste en de uitspraak van rechtbank Den Bosch van 15 juli j.l.
De overwegingen van de rechtbank hebben mede geleid tot een gegrond beroep voor betrokkene. De staatssecretaris is veroordeeld in de kosten van de iMMO-rapportage. De staatssecretaris is niet in hoger beroep gegaan.