Afdelingsuitspraak over iMMO en het ‘onderdelenvereiste’
Op 7 december 2022 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) een uitspraak (202107739/1/V3, ECLI:NL:RVS:2022:3615) over de vraag of het ‘onderdelenvereiste’, het vereiste dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad, nog wel houdbaar is.
De belangrijkste conclusie uit deze uitspraak is dat dit uitgangspunt, dat uit het iMMO-rapport altijd moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren invloed heeft gehad, niet langer geldt. De enkele omstandigheid dat niet is voldaan aan het onderdelenvereiste maakt dus niet dat de redenering in het iMMO-rapport niet begrijpelijk is en de conclusie daarop niet aansluit. De staatssecretaris kan niet langer alleen daarom een iMMO-rapport ter zijde schuiven.
Achtergrond
Het zogenaamde ‘onderdelenvereiste’ werd door de Afdeling geïntroduceerd in een drietal uitspraken van 27 juni 2018 (201607367/1/V2, 201607370/1/V2, 201703047/1/V2). Vanaf dat moment gold het uitgangspunt dat wanneer een asielzoeker een zorgvuldig, inzichtelijk en concludent iMMO-rapport had ingebracht, de staatssecretaris de conclusie uit dit rapport moest betrekken bij zijn beoordeling. Werd in het iMMO-rapport gesteld dat de psychische problematiek ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met het vermogen om consistent en coherent te verklaren, dan kon de staatssecretaris hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. De Afdeling hield niet langer vast aan de stelling dat aan de conclusie van iMMO over coherent, consistent en compleet verklaren geen gewicht toe komt wegens het tijdsverloop tussen moment van onderzoek door de FMMU (vlak voor de gehoren) en het moment van onderzoek door iMMO (vaak enkele jaren later). De iMMO-rapportage moest dan nog wel aan drie eisen voldoen:
- Het iMMO-rapport moet vermelden welke medische gegevens uit de periode van de gehoren zijn betrokken in de beoordeling.
- Uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad.
- Tot slot moet uit het rapport blijken dat de conclusie omtrent het vermogen te verklaren niet gebaseerd is op de aanname dat de gebeurtenissen waardoor de vreemdeling stelt psychische problemen te hebben gekregen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Kritiek
Op dit ‘onderdelenvereiste’ is sinds deze Afdelingsuitspraak van 27 juni 2018 veel kritiek gekomen. iMMO zag dat de IND herhaaldelijk in zijn besluitvorming cq verweer- dan wel hoger beroepschriften aanhaalde dat een iMMO-rapportage niet aan de door de Afdeling gestelde eisen voldeed, zoals het onderdelenvereiste, om vervolgens het gehele iMMO-onderzoek en daarmee medisch steunbewijs ter zijde te schuiven. iMMO heeft altijd aangegeven dat het uit wetenschappelijk oogpunt (vrijwel) onmogelijk is te voldoen aan de eis van de Afdeling, altijd aan te moeten geven op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om compleet, consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad. Dit is slechts mogelijk in uitzonderlijke gevallen.
iMMO heeft daarbij continu gewezen op de functie van het geheugen. Om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren, moet iemand een beroep doen op herinneringen die opgeslagen zijn in het geheugen. De vraag is ‘hoe worden gebeurtenissen opgeslagen’ en ‘is men in staat om herinneringen aan de gebeurtenissen op de juiste tijd en op de juiste wijze weer op te roepen’? Het ondergaan van traumatische gebeurtenissen is van invloed op de opslag van feitelijke gegevens.
Nieuwe beoordeling
De afgelopen twee jaar deelden steeds meer rechtbanken de opvattingen van iMMO. iMMO is blij dat de afdeling zich opnieuw in het complexe vraagstuk heeft verdiept en met een nieuwe beoordeling is gekomen.
De Afdeling diende te beoordelen of dit onderdelenvereiste, in het licht van de leeswijzer bij de iMMO-rapporten, de nadere toelichting van het iMMO ter zitting en de wetenschappelijke literatuur, nog wel houdbaar was en of dit tot wijziging van de rechtspraak noopte. De beantwoording van deze rechtsvraag is relevant voor alle andere zaken waarin een vreemdeling een rapport van het iMMO heeft overgelegd.
Meer concreet nog gaat deze uitspraak van 7 december 2022 dus over de vraag of de staatssecretaris voorbij kan gaan aan de bevindingen uit het iMMO-rapport omdat niet is voldaan aan het zogenoemde onderdelenvereiste. Daarbij ligt de vraag voor of het iMMO-rapport zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering in het rapport begrijpelijk is en de conclusie dat de psychische problematiek van de vreemdeling tijdens de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, daarop aansluit.
In dat kader speelt ook de vraag hoe de staatssecretaris een iMMO-rapport kan weerleggen. Moet de staatssecretaris hiervoor een medisch deskundige inschakelen of kan hij ook op een andere wijze een iMMO-rapport weerleggen?
De staatssecretaris heeft in hoger beroep de toelichting van het iMMO weliswaar weersproken, maar hij heeft dit niet nader toegelicht en hij heeft ook geen onderbouwing gegeven door een medisch deskundige of anderszins. Hij heeft ook niet concreet toegelicht op grond van welke wetenschappelijke inzichten het onderdelenvereiste wel in stand kan blijven. De Afdeling is dus teruggekomen op haar eerdere oordeel uit juni 2018 over het onderdelenvereiste. De staatssecretaris zal daarom moeten uitgaan van de stelling van het iMMO dat alleen in uitzonderlijke individuele gevallen kan worden beoordeeld over welke onderdelen van het asielrelaas iemand wel of niet kan verklaren. Als het iMMO dit in een concreet geval wel kan beoordelen, dan blijft het iMMO daartoe gehouden. De rest van het toetsingskader blijft onveranderd.
Als de staatssecretaris bestrijdt dat het iMMO-rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de gevolgde redenering niet begrijpelijk is, bijvoorbeeld omdat de onderliggende feiten niet kloppen, of de conclusie niet aansluit op de redenering, dan zal hij nader moeten motiveren waarom. In dat geval hoeft hij geen medisch deskundige in te schakelen.
Bestrijdt de staatssecretaris niet zozeer de zorgvuldige wijze van de totstandkoming van het iMMO-rapport, maar de inhoud van dit rapport, waaronder de bevindingen en de conclusie van het iMMO, dan kan hij hieraan niet voorbijgaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Dit betekent dat hij een tegenrapport zal moeten inbrengen waarin een medisch deskundige het iMMO-rapport op inhoud bestrijdt.
Als de staatssecretaris geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport aldus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen. De staatssecretaris zal wel het hele asielrelaas, in het licht van de conclusie van het iMMO, opnieuw moeten bekijken. De staatssecretaris moet de conclusie van het iMMO kenbaar bij zijn beoordeling betrekken en motiveren welke gevolgen hij verbindt aan de conclusies van het rapport voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
De conclusie dat de medische problematiek van de vreemdeling ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk of zeker interfereerde met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren, kan gevolgen hebben voor wat de vreemdeling in het kader van de geloofwaardigheid kan worden tegengeworpen. De staatssecretaris kan dan niet zonder meer tegenwerpen dat de vreemdeling tegenstrijdig, inconsistent of summier heeft verklaard en dat het relaas alleen al daarom ongeloofwaardig is.
De vraag is nu gerechtvaardigd wat voor betekenis deze uitspraak van de Afdeling heeft voor die asielaanvragen waarin het niet voldoen aan het onderdelenvereiste de primaire afwijzingsgrond is gebleken in de periode 2018-2022.